Hoofdstuk 6
==
De volgende ochtend stond Phil voor de spiegel in zijn standaard werkoutfit: een gesteven wit overhemd, een blauwe stropdas in dezelfde kleur als zijn nog steeds sprankelende ogen en een perfect passend marineblauw colbert met in het knoopsgat een subtiele speld met het logo van P.M. Auto’s, gecompleteerd door een wolk extreem dure aftershave. Hij zag er nog steeds goed uit (afgezien van die tonsuur) en dat wist hij. Hij glimlachte naar zichzelf en cosmetische tandheelkunde ter waarde van achttienduizend pond glimlachte terug. Het was de investering meer dan waard geweest, want met scheve en vergeelde tanden had hij het als autoverkoper wel kunnen schudden. Vooral vrouwelijke klanten waren erg gevoelig voor slechte tanden en gebrekkige mondhygiëne. Ze hadden de ballen verstand van auto’s en zochten naar andere aanwijzingen dat iemand hun geen barrel probeerde aan te smeren. Vrouwen wilden je zó graag vertrouwen.
Fat Jack had hem de naam van zijn tandarts gegeven. Die was duur geweest, maar zijn geld meer dan waard: Phil had nu een gebit dat niet verward kon worden met een kunstgebit. Zijn tanden lieten zien dat Philip M. Winter een man was die trots was op zichzelf en op zijn zaak.
Hij bladerde snel even door de Sunday World terwijl hij zich te goed deed aan het fantastische full English breakfast waarmee zijn vrouw hem op zondag altijd verwende – de calorieën zou hij later die dag weer kwijtraken door extra hard te trainen op de sportschool. Vervolgens stapte hij in zijn Audi TT en reed hij naar zijn garage. In de achteruitkijkspiegel oefende hij zijn vriendelijke natuurlijk-kunt-u-me-vertrouwen-glimlach.
==
Toen Phil weg was, at Lou een banaan en een beetje yoghurt in de serre annex eetkamer – niet aan de keukentafel, want daar hing nog de geur van Phils bacon waar haar maag jaloers van ging knorren. Hij was naar zijn werk gegaan, fluitend als een parkiet die de loterij heeft gewonnen vanwege een opwindende vondst in de garage van een oude dame en zijn plannen om samen met Fat Jack exclusieve klassieke auto’s te gaan verkopen. Ze had er de dag ervoor flarden van opgevangen toen hij erover opschepte tegen Des – alles was beter dan Celia’s dodelijk saaie verhalen over de fantástische jurkjes die ze net bij Karen Millen had gekocht. Tussendoor was ze een paar keer weggeglipt, op zoek naar de kinderen, die zoals gewoonlijk het hele huis onveilig maakten. Ze wist vrij zeker dat Celia commentaar zou hebben gehad als Lou háár slaapkamer binnen was gewalst om de boel te verkennen, inclusief de inhoud van de kasten.
Phil had er die ochtend niet op aangedrongen om te vrijen, wat hij op zondag soms deed. Dat was maar goed ook, want ze was nog steeds kwaad over het incident met Des en de sleutel. Phil had trouwens niets in de gaten. Wat hem betreft was de kwestie afgedaan. Sterker nog, het was nooit een kwestie geweest, punt.
Lou ruimde de ontbijtboel op, deed alle deuren op slot – voor de zekerheid ook op de grendel – en ging opgetogen verder met de werkzaamheden die de dag ervoor zo wreed waren onderbroken.
De telefoon ging toen ze een nieuwe vuilniszak van de rol scheurde. Op de nummermelder zag ze dat de beller Michelle was. Lous hand ging al plichtmatig naar de hoorn, maar ze was streng voor zichzelf. Het was vandaag háár dag, voor de verandering. Michelle sprak een kort bericht in: bedankt voor je luisterend oor van gisteren en ik voel me vandaag een stuk beter. Alleen duurden de periodes dat Michelle zich beter voelde nooit erg lang, wist Lou. Korter dan een opklaring op een regenachtige dag in Engeland.
Tot haar teleurstelling stond het kastje onder de gootsteen vol met nuttige flessen en potjes; alleen een blikje met opgedroogde schoenpoets verdween in de vuilniszak. Maar de andere keukenkasten maakten dit ruimschoots goed. Ze had niet beseft hoeveel vergeten blikjes en pakjes er stonden: zilveruitjes met een uiterste verkoopdatum van acht maanden geleden, potjes met kruiden en specerijen die geen geur of smaak meer hadden, een blikje cashewnoten dat zo oud was dat de winkel waar ze het had gekocht inmiddels was gesloopt en vervangen door een sportschool. Ook vond ze twaalf blikken tomaatblokjes, allemaal op één na nog bruikbaar, toegegeven. En een groothandelsvoorraad afslankproducten: milkshakes (die smaakten naar gesmolten boetseerklei), koekjes met de knapperigheid van karton en soepen in diverse verleidelijke smaken, zoals ‘selderij met kaas’ en ‘exotische prei’. Er stonden glazen die Phil jaren geleden gratis cadeau had gekregen bij een tankbeurt, een pakket om zelf bier te maken waar hij precies één keer mee had geëxperimenteerd, een fondueset, een eierkoker en een nooit opengemaakte donutmaker die Phil haar voor haar laatste verjaardag had gegeven. En, niet te vergeten, wat Deb de Schimmelset had genoemd: een nooit gebruikt apparaat om zelf yoghurt te maken, een van de andere ‘romantische’ cadeaus van haar man. Ze kon toch geen dingen weggooien die hij haar had gegeven, of wel? Voor de zekerheid raadpleegde ze het artikel. Er stond dat je vooral niet te sentimenteel moest worden, maar lafbekken die over bepaalde voorwerpen ernstige twijfels hadden, konden ze in een vuilniszak doen, er een etiket met de inhoud en de datum op plakken, en dan een halfjaar later een controle uitvoeren. Waren de spullen tegen die tijd niet gebruikt, dan was de kans groot dat ze nooit van pas zouden komen en moesten ze worden weggegooid.
Lou wist dat ze al die apparaten nooit zou gebruiken en koos voor zero-tolerance. Ze pakte een extra grote groene zak voor tuinafval, schreef er hartstichting op en stopte de hele handel erin. Na de dood van haar vader gingen al haar schenkingen naar de Hartstichting. O ja, en soms naar het dierenasiel.
De keuken en de kast onder de trap leverden acht vuilniszakken op, een verbijsterend aantal, en dan was er nog de groene zak met de elektrische apparaten.
Ze belde Phil op de zaak. ‘Waar is de dichtstbijzijnde stortplaats?’
‘Wat moet jij in hemelsnaam met een stortplaats?’
‘Ik ben kasten aan het opruimen.’
‘Zit daar dan zó veel rommel in?’
‘Te veel voor onze afvalbak.’
‘Ga naar Sheffield Hill, langs de Miner’s Arms. Onder aan de heuvel staat ergens een bordje naar de stortplaats,’ legde hij uit.
Lou hees vijf grote vuilniszakken in de kofferbak van haar auto, kroop achter het stuur en volgde Phils instructies op. De laatste keer dat ze naar een stortplaats was geweest, jaren geleden, was het heel makkelijk gegaan: rij naar binnen, stort je troep, rij weer weg. Kennelijk waren de tijden veranderd, want er stonden nu diverse containers met grote borden erop: huishoudelijk, tuinafval, plastic, glas, elektrische apparaten.
Ze vloekte binnensmonds. Ze was van plan geweest om alle zakken in één container te dumpen, maar stuitte op een nors kijkende opzichter die luidkeels ruziemaakte met een man die bubbeltjesplastic in de container met karton wilde proppen. Het was een heel gedoe, maar uiteindelijk was Lous afval gesorteerd en in de juiste containers geworpen. Ze ging terug naar huis om de tweede lading te halen. Doordat de zakken te vol waren scheurde er een toen ze hem in de kofferbak wilde tillen. Een grote pot met verbleekte rode bieten viel stuk op de oprit. Geïrriteerd ruimde ze de bieten op. Er moest toch een betere manier zijn om van je afval af te komen. Ze maakte alle vuilniszakken weer open, haalde het karton eruit, en reed in haar smerig naar azijn stinkende auto opnieuw naar de vuilstortplaats. Toen ze aan kwam rijden, ging pal voor haar neus het hek dicht.
Dat heb ik weer, dacht Lou gelaten. Wat moet ik nu doen?
Het antwoord op die vraag vond ze letterlijk om de hoek, toen ze voor een rood stoplicht moest wachten. Rechts van haar stond een felgele afvalcontainer, die vol lag met oude planken en tapijt en een enorme plastic plant die weggelopen leek te zijn van een jaren-vijftig-toneeldecor. Op de zijkant van de bak stonden een naam en een telefoonnummer, en dat krabbelde ze snel op haar hand. Tom Broom. Broom, bezem. De naam sprak haar aan omdat ze nu zelf de bezem door haar huis haalde.